[Wijdluftig]
WIJDLUFTIG, bijv. n. en bijw., wijdluftiger, wijdluftigst. Van wijd en luftig, van luft, hoogd. lauft, lauf, loop. Anders wijdloopig, uitvoerig: die wijdluftige schrijftrant. Hij verhaalde mij alles wijdluftig. Van hier wijdluftigheid, wijdluftiglijk.