[Wijbisschop]
WIJBISSCHOP, z.n., m., des wijbisschops, of van den wijbisschop; meerv. wijbisschoppen. Van wijen en bisschop. Hoogd. weihbischof en chorbischof, neders. wigelbischof. Iemand, die wel tot Bisschop gewijd is, maar geen eigen bisdom heeft: een wijbisschop verving als Vicaris de plaats van den bisschop.