Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wervelbeen] WERVELBEEN, z.n., o., des wervelbeens, of van het wervelbeen; meerv. wervelbeenderen. Van wervel en been. Een been van de ruggegraat: het ruggemerg loopt door de wervelbeenderen. Vorige Volgende