Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Werkwoord] WERKWOORD, z.n., o., des werkwoords, of van het werkwoord; meerv. werkwoorden. Van werk en woord. Eén bijzonder deel der rede, waarover zie Inleiding, bladz. 128 env. Vorige Volgende