zoo als men bij Hooft vindt: was daatlijk bij den werke Goodevaart Monteus. Brandt schrijft: dat de vloot met den dag bij de werk zou trachten te weezen. Maar het eerstgemelde is en wordt, volgens ten kate, het eenige, dat deugt, ontleend van de opzieners over groote werken, die gestaag daarbij moeten zijn, om telkens met raad en daad toe te schieten. Ergens werk van maken, is zorg en vlijt daaraan besteden: hij maakt veel werk van haar. Men maakt er weinig werk van lezen. Gheen werck maecken van eenigh dinck. Kil. Zoo, of zoo, ergens mede te werk gaan, is, daarmede zoo of zoo handelen: lang ging ik zacht te werk. Vond. Hij gaet met hooveerdige verbolgentheijt te wercke. Bijbelv. Hoe kunt gij zoo te werk gaan, is, zoo onstuimig handelen. Het is geen werk voor iemand, of van iemand, het valt hem te zwaar, het gaat zijne krachten of vermogens te boven. Spreekw.: het werk loont zijnen meester, het vergaat iemand naar zijn gedrag. Er is werk aan den winkel, het is er druk. Van hier werkachtig, werkelijk, werkeloos, werken, enz. Werkzaam. Zamenstell.: werkdadig, werkheilig, werkstellig, werkverbond, werkwoord, enz. Aardewerk, akkerwerk, avondwerk, beeldwerk, bergwerk, binnenwerk, beuzelwerk, bloemwerk, boerenwerk, bolwerk,
bontwerk, borduurwerk, breidwerk, broddelwerk, buitenwerk, dagwerk, draadwerk, draaiwerk, draalwerk, futselwerk, graveerwerk, guitenwerk, handwerk, heiwerk, heksenwerk, horenwerk, houtwerk, huiswerk, ijzerwerk, kantwerk, kettingwerk, keukenwerk, kinderwerk, knoeiwerk, koperwerk, kranswerk, kroonwerk, kunstwerk, lakwerk, lapwerk, latwerk, lijstwerk, loofwerk, meesterwerk, memoriewerk, metselwerk, molenwerk, morgenwerk, muurwerk, naaiwerk, naaldewerk, nachtwerk, paalwerk, poppenwerk, pronkwerk, prulwerk, puikwerk, radwerk, reukwerk, reuzenwerk, roosterwerk, schilderwerk, schrijnwerk, slenderwerk, slingerwerk, speldewerk, tapijtwerk, touwwerk, traliewerk, treuzelwerk, uurwerk, vuurwerk, weerwerk, winterwerk, wonderwerk, zilverwerk, zomerwerk, enz.
Werk, hoogd., Ottfrid. ook werk, Kero werach, Willer. wercho, angels. weorc, eng. work, vries. wurk, schijnt aan het gr. ᾽εϱγον, hebr. ארו, verwant,