Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
der meerv. Grove ineen verwarde draden, die uit vlas of hennip gehekeld worden: het werk, waermede de naden gedreven waren. Vond. Van hier werken, onverb. bijv. n., van werk gemaakt: werken garen, werken doek, enz. Zamenstell.: hennipwerk, vlaswerk, enz. Dit woord is, volgens Adelung, zamengetrokken uit werrich, van werren, warren. Het luidt in 't hoogd. ook werk. |
|