[Wending]
WENDING, z.n., vr., der, of van de wending; meerv. wendingen. Van wenden. De daad van wenden: bij de wending van het schip. Overdragtelijk, de keer van eene zaak: toen het pleidooi die wending kreeg. Een draai, of plooi, van eene rede, een geschrift, enz.: wat is dat dichtstuk vol van fraaije wendingen.