Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Welriekend] WELRIEKEND, bijv. n., welriekender, welriekendst. Van wel en riekend, deelw. van rieken. Ook welruikend. Dat eenen goeden geur van zich geeft: allerleij welrieckent hout. Bijbelv. Vorige Volgende