[Welp]
WELP, z.n., o., des welps, of van het welp; meerv. welpen. Verkleinw. welpje. Het jong van eenen leeuw, beer, en hond, en dat van een hert, enz.: twee welpen tweelingen van een rhee. Bijbelv.; waar dit woord ook wegens de jongen van eenen leeuw voorkomt, en steeds onzijdig is; schoon Halma het vr. en Pieterson het onz. maken. Wegens de jongen van eenen beer wordt het