[Wellen]
WELLEN, bedr. w., gelijkvl. Ik welde, heb geweld. Ligtjes opkoken: melk wellen. Van hier welletje. Eene ligte opkoking: een welletje, of walletje, van wallen, waar voor ook walmpje in gebruik is, laten opkoken. Halma. Het woord zelf luidt in het hoogd. wällen, en is het bedr. w. van wallen, Kil. wallen, en wellen, in eene golvende beweging zijn, zoo als kokend water, van waar welle, Kil. welle en walle, golf, enz., en welling, walling, koking, enz. bij Kil. Van hier welsel: als een welsel van wat melck. F. v. Dorp. Zamenstell.: opwellen, enz.