Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Welaan] WELAAN, tusschenwerpsel. Van wel en aan. Lustig aan: welaan, mijn lied, span al uwe zeilen tot aan den wimpel uit! Ramler. Wel aen nu, gij rijcke, weent ende huijlt. Bijbelv. Waar wel te onregt van aan gescheiden wordt. Vorige Volgende