[Wegvlieten]
WEGVLIETEN, onz. w., ongelijkvl. Ik vloot weg, ben weggevloten. Van weg en vlieten. Heenvlieten: het water vliet weg. Oneigenlijk verdwijnen: u dal is wechgevloten. Bijbelv., waar: van wiens aengesichte de aerde ende de hemel wechvloot, tot wegvlieden behoort, zoo als vlieden en vlieten ook verwisseld worden in: voor u en uwen broeder wechvloot. Vond.; en meermalen elders; zie vlieden.