Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wegtorschen] WEGTORSCHEN, bedr. w., gelijkvl. Ik torschte weg, heb weggetorscht. Van weg en torschen. Wegdragen: toen Prins Eneas zijnen vader op zijne schouderen wegtorschte. Vorige Volgende