[Wegreizen]
WEGREIZEN, onz. w., gelijkvl. Ik reisde weg, ben weggereisd. Van weg en reizen. Heenreizen: is hij reeds weggereisd? Is wechgereijst in een verre gelegen landt. Bijbelv. Vries. weireisje, hoogd. wegreisen, verwant aan wegrijden, heenrijden; zie reizen.