[Wegkruimelen]
WEGKRUIMELEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik kruimelde weg, heb en ben weggekruimeld. Van weg en kruimelen. Bedr., tot onbruikbare kruimels vermorsen: het kind kruimelt het brood maar weg. Onz., in zulke kruimels overgaan: het brood kruimelt onder het snijden weg.