[Wegdrijven]
WEGDRIJVEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik dreef weg, heb en ben weggedreven. Van weg en drijven. Bedr., al drijvende verwijderen, wegjagen: hij dreef se wech van den rechterstoel. Bijbelv. Broght de wechgedreve ossen, en den verzworen roof, voor den dagh. Vond. Onz., ergens van daan drijven: al het hout dreef weg. Van hier wegdrijving.