[Wegdraaijen]
WEGDRAAIJEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik draaide weg, heb en ben weggedraaid. Van weg en draaijen. Bedr., al draaijende verwijderen: hij draaide den bijbel weg. Iets voor zich wegdraaijen, is, het zoo draaijen, dat men het niet meer voor zich hebbe. Onz., zich al draaijende verwijderen: de lessenaar draaide voor mij weg.