Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wegbranden] WEGBRANDEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik brandde weg, heb en ben weggebrand. Van weg en branden. Bedr., door vuur wegnemen: de Noormannen brandden stad bij stad weg. Onz., al brandende verdwijnen: er brandden verscheidene huizen weg. Vorige Volgende