[Weerslag]
WEERSLAG, z.n., m., des weerslags, of van den weerslag; meerv. weerslagen. Van weer en slag. Donderslag, in welken zin dit woord, in den mond van ruwe lieden, even als weerlicht, gebruikt wordt; terwijl weerslags en weerslagsch aan weerlichts en weerlichtsch beantwoorden.