Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Weerdruk] WEERDRUK, z.n., m., des weerdruks, of van den weerdruk; zonder meerv. Van weer, bijw. en druk. Het gene aan de wederzijde van een vel, tegen over den schoondruk, gedrukt wordt: er zijn op den weerdruk eenige letters uitgevallen. Vorige Volgende