Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
ner; meerv. weeners. Van weenen. Een inwoner van Weenen: de Weeners verheugden zich daarover grootelijks. Ook wordt het als bijv. naamw. gebezigd: de weener bank. |
|