Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
de, oproerig, wederspaltig, weerbarstig: een weerspannig kind. Is 't wederspannig hart verneerd door zwaarigheden. L.D.S.P. Want sij zijn wederspannig tegen u. Bijbelv. De plaage dreigt alom het wederspannig land. Bake. Van hier wederspannigheid, wederspanniglijk. Dit woord luidt in het opperd. widerspannig, hoogd. widerspanstig. |
|