[Wederpartijder]
WEDERPARTIJDER, z.n., m., des wederpartijders, of van den wederpartijder; meerv. wederpartijders. Van wederpartij. Ook weerpartijder. Tegenstrever, vijand: mijn wederpartijder scherpt sijne oogen tegen mij. Bijbelv. Dat luid geroep van all' uw weerpartijders. L.D.S.P.