[Wederpartij]
WEDERPARTIJ, z.n., vr., der, of van de wederpartij; zonder meerv. Van weder en partij. Ook weerpartij. Hoogd. widerpart. Tegenstrever, bijzonderlijk voor het geregt: doet mij recht tegen mijne wederpartie. Bijbelv. Van hier wederpartijder, wederpartijdig. Kil.