Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
heb wederleid, of wederlegd. Van weder en leggen. Als ongegrond tegenspreken: ik heb al zijne drogredenen wederleid. Met tegenspraak te keer gaan: wederleght, bestraft, vermaent. Bijbelv. Oock den hardneckigsten kloeckmoedig 't hooft geboon, bestreen, en wederleijt. Westerb. Van hier wederlegbaar, wederleggelijk, wederlegger, wederlegging, wederlegster. |
|