[Wederkoopen]
WEDERKOOPEN, bedr. w., onregelm. Ik kocht weder, heb wedergekocht. Van weder en koopen. Bij koop op nieuw in zijne magt krijgen: toen men zijn goed verkocht, kocht hij het meestal weder. Voor iemand wederkoopen, is, bij koop wederom in deszelfs handen brengen: hij liet het voor zich wederkoopen.