[Wederhalen]
WEDERHALEN, bedr. w., gelijkvl. Ik haalde weder, heb wedergehaald. Van weder en halen. Terug halen: ik kom het geleende boek wederhalen. Terug doen komen: dewijle de Koninck sijnen verstootenen niet wederhaelt. Bijbelv. Van hier wederhael. Kil. - Hoogd. wiederhohlen.