[Wedde]
WEDDE, z.n., vr., der, of van de wedde; meerv. wedden. Anders jaarwedde. Geld, dat voor diensten, of anderzins, aan iemand toegelegd wordt: hoe veel bedraagt uwe wedde? De kleenheit zijner wedde. Hooft, die elders intusschen schreef: het wedde zijner doorlugtigheit. Dit woord is verwant aan het lat. vades, geld, dat tot onderpand gegeven wordt, welke beteekenis, en die van verwaarborging, wedde bij Kil. heeft, en aan het lothar. voidgi, vouadgi, te pande geven, aan het angels. weddian, borgtogt geven, boete, of straf, ondergaan, enz., en aan wizi, en wizzi, bij Ottfrid. en Kero, straf, boete, welke beteekenis Kil. aan wedde, weddegheld, geeft. Zie voorts wedden.