Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Waslicht] WASLICHT, z.n., o., des waslichts, of van het waslicht; meerv. waslichten. Van was en licht. Eigenlijk, licht, dat uit brandend was ontstaat. Voorts evenveel, als waskaars en wasstok: met brandende waslichten in de hand gingen zij rond. Vorige Volgende