Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wasboom] WASBOOM, z.n., m, des wasbooms, of van den wasboom; meerv. wasboomen. Van was en boom. Een Amerikaansch en Kaapsch heestergewas, dat was voortbrengt: de wasboom zweemt veel naar eenen Mijrtenboom. Vorige Volgende