Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
staat te wapperen. Het schip doet niet dan wapperen. De zeilen wapperen. Figuurl.: in zijn gevoelen wapperen, d.i. onvast zijn. Van hier wappering. |
|