[Wapen]
WAPEN, z.n., o., des wapens, of van het wapen; meerv. wapenen. Een met figuren beschilderd schild, in zoo verre het zelve een onderscheidingteeken van enkele personen, familien of gezelschappen is; en in eenen meer bepaalden zin, zulk eene figuur, welke het voornaamste deel van zulk een schild uitmaakt. Op 't Amsterdammer wapen. Hooft. Een' leeuw in zijn wapen voeren. Figuurl.: zij is grootsch in haar wapen, zij is trotsch. Zamenstell.: wapenboek, wapenbord, wapenregister, wapenrol, wapensnijder, wapenveld, wapenvlak, enz.