[Wambuis]
WAMBUIS, z.n., o., van het wambuis; meerv. wambuizen. Verkleinw. wambuisje. Zeker gedeelte van een manskleed, het welk men eertijds onder den mantel droeg, en dat het lijf tot aan de heupen bedekt, en mouwen en korte schooten heeft. Een wambuis is nu eene ouderwetsche dragt. Figuurl., allengskens in het wambuis komen, met den tijd zijn oogmerk bereiken. Ook neemt men het, in de gemeenzame verkeering, voor het lijf, of den rug van een mensch; van hier: iemand helder op zijn wambuis geven, afkloppen.
Wambuis, anders wambais, of wambes, wammes, neders. wammes, hoogd. wamms, middeleeuw. lat. wambasium, gambeso, bombasium. Het is nog onzeker, of het van wam, voor het onderlijf, afstamme, dewijl het dit, voornamelijk, bedekt, dan of het, als een uitheemsch woord, van bombyx, moet afgeleid worden, daar het dan elke andere wollen kleeding zoude beteekenen.