[Waldhoorn]
WALDHOORN, z.n., m., des waldhoorns, of van den waldhoorn; meerv. waldhoorns. Van wald, voor woud, en hoorn; derhalve eigenlijk woudhoorn. Een soort van jagthoorn, die, weleer, enkel op de jagt gebruikt werd, doch waarvan men zich ook nu buiten dezelve bedient. Op den waldhoorn blazen. Somwijlen zegt men, bij verkorting, alleen hoorn, als: het ontbrak ons aan geene fluiten, maar er waren geene hoorns genoeg. Van hier het basterdwoord waldhoornist, iemand, die den waldhoorn blaast.