Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
waggelt door den wind. Een waggelende gang. De stijl staat waggelend. Ook figuurl. dreigen te vallen, als: een waggelende troon; zijn geluk begint te waggelen. Van hier waggeling. Dit waggelen schijnt met het eng. to wag en het lat. vacillare in een naauw verband te staan. |
|