[Waarts]
WAARTS, oulings waart, een uitgang, om eene rigting aan te duiden, welke alleen in de zamenstellingen, die bijwoorden zijn, gebruikt wordt, om deze rigting naauwer te bepalen, als: opwaarts, nederwaarts, achterwaarts, voorwaarts, boschwaarts, huiswaarts, stadwaarts, herwaarts, derwaarts.
Dit woord schijnt in eenige betrekking te staan met het engelsche ward, een oord, met het hoogduitsche fahren, fahrt, en het latijnsche versus.