[Waarom]
WAAROM, bijw. en voegw. van waar en om. Om welke reden. Waarom hebt gij dat gedaan? Ik weet niet, waarom hij niet komt. Gij zult mij vragen, waarom ik het doe. Hij was dronken; waarom ik hem niet wilde spreken.
Daar de oorzaak, naar welke men met waarom vraagt, zegt Adelung, een oogmerk met bewustheid onderstelt, zoo kan men waarom eigenlijk ook alleen dan gebruiken, waar zulk eene bewustheid kan plaats vinden, en derhalve niet van levenlooze dingen, ten zij dezelve als werkende personen voorgesteld worden. Men zegt, b.v. zonder eenige bedenking: waarom zwelt de rivier zoo hoog? waarvoor men echter liever moest zeggen: van waar komt het, dat de rivier zoo hoog zwelt? Dit woord komt ook als zelfstandig in het mannelijke en onzijdige geslacht voor. Als dan zou men hun den eigentlijken waarom hunner beroepinge openbaren. Hooft.
Dan zal men d'oirzaek zien, de reden, den waerom
Van zijn verbolgentheên. Vondel.
Sal, vrees ick, den waerom noch brengen in het licht. Bred.
Hoedanige spreekwijze de Latijnen bezigen, als zij zeggen: omne quare habet suum quia, d.i. er is geen waarom, of het heeft zijn daarom. de Decker heeft het onz.: 't waerom was eerelijk. Maer wie kan mij