[Vro]
VRO, bijv. n., zonder vergrootingstrappen, en enkel oulings in gebruik, voor blij, vrolijk: dats de grave was wel vro. M. Stok. Soo rustich zijn wij, ja soo vroo. Coster. Dit is het stamwoord van vervreugden, vervrouden, vervrouwen, vreugd, vrolijk, vroude, of vrouwde, blijdschap, enz. Zamenstell.: onvro. Dit woord luidt in het deen., zweed., ijsl. fro, Ottfrid. ook fro en frou, hoogd. froh.