[Vrijverklaren]
VRIJVERKLAREN, bedr. w., gelijkvl. Ik verklaarde vrij, heb vrijverklaard. Van vrij en verklaren. Onschuldig verklaren, vrijspreken: men veroordeelde den eenen, maar de andere werd vrijverklaard. Aan geene slaafsche, of andere, verbintenis onderhevig verklaren: het land werd bij het twaalfjarig bestand vrijverklaard. Van hier vrijverklaring.