[Vrijvaren]
VRIJVAREN, bedr. w., ongelijkvl. Ik voer vrij, heb vrijgevaren. Van vrij en varen. Enkel gebruikelijk in de spreekwijze van een schip vrijvaren, dat is, de gelden, die de reeders tot den aanbouw en de uitrusting opgeschoten hebben, terug winnen: hij heeft het schip in drie jaren vrij gevaren.