[Vrijgeleide]
VRIJGELEIDE, z.n., o., des vrijgeleides, of van het vrijgeleide; meerv. vrijgeleiden. Van vrijden, vrijen, en geleide. Een geleide, om iemand van geweldigen overlast te vrijen: men gaf hem een toereikend vrijgeleide mede. In dezen zin is het enkele geleide intusschen gebruikelijker. En vrijgeleide wordt veelal voor verzekering, van veilig te kunnen komen en gaan gebezigd: Luther toog onder Keizerlijk vrijgeleide naar Worms. Zamenstell. vrijgeleidebrief, of vrijgeleibrief.