[Vrijdom]
VRIJDOM, z.n., m., des vrijdoms, of van den vrijdom; meerv. vrijdommen. Het voorregt van iemand, die ergens van bevrijd is: wij verkregen vrijdom van lasten. Als de steden smaak vonden in den vrijdom. Hooft. Aengewende middelen holpen de gevangene aen geenen vrijdom. Vond. Vrijheid over het algemeen: helpt zoo vrijdoms tempel bouwen! Vond. Het regtsgebied van eene vrije stad: binnen den vrijdom van Utrecht. Zie voorts vrijheid,
Vrijdom, neders. frijdom, angels. freodome, eng. freedom, oudduitsch freijthum, komt van vrij