[Vrijdenker]
VRIJDENKER, z.n., m., des vrijdenkers, of van den vrijdenker; meerv. vrijdenkeren, en vrijdenkers. Al wie in het Godsdienstige vrij denkt, zich door geene magtspreuken kluisteren laat: de kerk werd hier door dezen, ginds door eenen anderen, vrijdenker hervormd. Dikwijls ook, in eenen nadeeligen zin, al wie te vrij denkt, te vele leerstellige bepalingen verwerpt, in welken zin vrijgeest nog gebruikelijker is: Collins, en alle volgende vrijdenkers. Van hier vrijdenkerij. Wegens eene vrouw bezigt men vrijdenkster.
Vrijdenker, hoogd. freijdenker, eng. freethinker, komt van vrijdenken, dat enkel in de onbepaalde wijze voorkomt.