[Vrijbrief]
VRIJBRIEF, z.n., m., des vrijbriefs, of van den vrijbrief, meerv. vrijbrieven. Van brief en vrij, dat hier, even als in vrijlaten, vrijstaan, enz., geoorloofd aanduidt. Eene schriftelijke verklaring, dat iets voor iemand geoorloofd is: geef hem eenen vrijbrief, om te bedelen. Wel eens een brief, waardoor iemand ergens van gevrijd wordt; als wanneer dit woord van vrijden, vrijen, en brief, afstamt.