[Vrijblijven]
VRIJBLIJVEN, onz. w., ongelijkvl. Ik bleef vrij, ben vrijgebleven. Van vrij en blijven. Beveiligd blijven: op dat 's hemels burgh niet vrij zou blijven. Vond. Inzonderheid van zwangerheid: zij blijft lang vrij. In andere beteekenissen schrijft men vrij en blijven niet aaneen.