vrije kunsten, die oulings enkel door vrije lieden beoefend werden, en bezigt men vrije kunst voor tooverij, en beteekent vrij bij Kil. ook mild, goedgeefs. Van hier vrijden, vrijdom, vrije, vrijelijk, vrijen, enz., vrijheid. Zamenstell.: vrijaf, vrijambt, welken titel men aan meer dan een district van Zwitserland plagt te geven. - Vrijblijven, vrijborst, vrijborstig, vrijbrief, vrijbuit, enz. vrijburger, vrijdenker, vrijdinger, vrijdobbelen, vrijeling (libertus bij Hooft), vrijgeboren, vrijgeest, vrijhartig, vrijheer, vrijhof, vrijhouden, vrijjaar, vrijkomen, vrijkoopen, enz. - vrijlaten, vrijleen, vrijloopen, vrijmaken, vrijman, vrijmoedig, vrijmondig, vrijpleiten, vrijpostig, vrijschool, vrijspraak, vrijspreken, enz. - vrijstaan, vrijstellen, vrijuit, vrijvaren, vrijvechten, vrijverklaren, vrijvrouw, vrijwaren, vrijwillig, enz. Gastvrij, lastvrij, onvrij, schootvrij, schuldvrij, tolvrij,
vogelvrij, zorgvrij, enz.
Vrij, hoogd. frei. Ulphil. frija, Kero fri, frig, zwitserl. frijg, angels. frig, freoh en freah, neders. frij, en oulings frig, deen., zweed. fri, eng. free, is een zeer oud woord, van 't welk de Phrijgiers, volgens Hesijchius, hunnen naam βρινες ontleenden; verwant aan vrek en vrank.