[Vriesch]
VRIESCH, bijv. n., zonder vergrootingstrappen. Van Vries. Tot Vriesland behoorende, of daaruit herkomstig: Vriesche boter, aardappelen, turf, wol, schapen, paarden, enz. Vriesche ruiters, zijn bekende behoedmiddelen tegen het indringen van ruiterij; anders spaansche ruiters; maar in het fr. chevaux de Frise. Het Vriesch is de aloude taal der Vriezen, die thans enkel nog ten platten lande gesproken wordt. Dit woord luidt in Vriesl. Friesk.