[Vorsch]
VORSCH, z.n., m., van den vorsch; meerv vorschen. Verkleinw. vorschje. Anders Kikvorsch. Een viervoetig kraakbeenig dier, dat des voorjaars in het water, en des zomers op het land leeft: eiers van een beslijmden vorsch. Vond. Een heir van vorschen op doen komen. L.D.S.P. Nu een Paerd, en dan een visch, een vorsch. Westerb. Zamenstell. boomvorsch, kikvorsch, loofvorsch, enz.
Vorsch, eng. fro, angels. frogga, frocca, fro, zweed. fro, noorweg. froer, deen. froe[...] frosk, hoogd. frosch, Notk. frosg, walach broaska, middeleeuw. lat. bruscus, komt van het zweed frö, zaad, 't welk de vorschen in zulk eene menigte schieten, en aan welks fransche en engelsche benaming frie, en fraij, het ijsl. freia, een kikvorsch, even klaarblijkelijk verwant is, als het zweedsche fro aan het gezegde frö.