[Vore]
VORE, z.n., vr., der, of van de vore; meerv. voren. Eene groef door eenen ploeg in een land gemaakt, ploegsnede: steenhoopen op de voren der velden. Bijbelv. Het ploegijzer in de vore. Vond. Eerst worden d'opgeploegde vooren, op 't liefelijkst besproeid. L.D.S.P. Figuurlijk, langwerpige verdiepingen in evenveel welk ding: een gelaat vol van voren en rimpels.
Vore, voor, Kil. vorre, zweed. fora, for, middeleeuw. lat. forus, neders. fore, fuhre, fahre, deen. furre, eng. furrow, angels. furh, hoogd, Notk. furche, komt van het oude fahren, angels. fijrian, middeleeuw. lat. forare, ploegen