[Vordering]
VORDERING, z.n., vr., der of van de vordering; meerv. vorderingen. Van vorderen. Zwabenspieg. vorderung, hoogd. forderung. De daad van vorderen, in onderscheidene beteekenissen van dit woord; en dus voortgang: hij maakte goede vorderingen. Eisch: welk eene onbeschaamde vordering! Zamenstell-schuldvordering. enz.